C.E.P. Vermeulen, Op zoek naar de Gotische Tradition. Een onderzoek in Cassiodorus' Variae en Jordanes' Getica (Rotterdam 1999).

Copyright © 1999-2006 by C.E.P. Vermeulen.

E-mail: mail@charlesvermeulen.com

inhoudsopgave | vorige | volgende


3. Is er in de Getica een variant van de Gotische Tradition verwerkt? (vervolg)

3.4 Orale traditie

Tenslotte zijn we aangeland bij de vraag of uit de Getica blijkt dat Cassiodorus of Jordanes gebruik heeft gemaakt van een orale traditie. Dit zou dan zichtbaar moeten zijn in de tekst, ofwel doordat de auteur dit aangeeft of anders door de vorm van de tekst. Het laatste lijkt in de Getica twee maal het geval te zijn. Ten eerste gaat het om de in de Getica geregeld voorkomende naam 'Ostrogoten'. Amory meent dat deze naam een Germaanse verbastering is van het Latijnse 'Austrogothi', dat op zichzelf een samenstelling is van het Latijnse 'Australis' en het Germaanse 'Gothi'. Deze verbastering zou dan het gevolg zijn van het feit dat het woord mondeling is doorgegeven. Ten tweede gaat het hier om een passage waarin wordt opgesomd welke gentes Hermanarik had onderworpen (Getica 116). Het opmerkelijke van deze opsomming van namen is dat zij in exact dezelfde volgorde bij Ptolemaeus bekend is. Uit filologisch onderzoek is gebleken dat de namen eerst uit het Grieks in een Germaanse taal zijn opgenomen en dat ze daarbij zijn vervormd, en dat ze vervolgens door een Latijnstalige auteur zijn opgetekend.

Hebben we hier te maken met orale traditie? Volgens Amory niet. Volgens hem hebben we namelijk te maken met 'the oral transmission of Mediterranean classical ethnography, something very different from songs around campfires'. Het is waarschijnlijker, zo meent hij, dat het hier gaat om een Germaanstalige koning die zijn gens van een historisch gedefinieerde identiteit wilde voorzien en die bij het construeren daarvan gebruik maakte van klassieke etnografische kennis. |46| Dit klinkt niet onwaarschijnlijk. Afgezien van het orale karakter is er ook niks aan de beide gevallen dat als kenmerkend voor Traditionen geldt. Komt daarmee onze zoektocht naar orale traditie in de Getica tot een roemloos einde?

We hebben net gekeken of de vorm van de tekst in de Getica een oraal karakter vertoonde. Laten we nu kijken of Jordanes ergens expliciet van informatie zegt dat zij uit een mondelinge bron afkomstig is. Amory meent dat dat drie maal het geval is. Echter, in alle drie de gevallen hebben we volgens hem, in tegenstelling tot wat Jordanes beweert, te maken met geschreven bronnen. De 'ouwe wijven' verhalen (fabulis anilibus) waarin verteld wordt dat de Goten ooit als slaven in Brittania verbleven en dat ze vrijgekocht werden tegen een losprijs van één paard (Getica 38), ten eerste, zouden teruggaan op Procopius. De genealogie der Amalen (Getica 79-81), ten tweede, is niet afkomstig uit de Gotische legenden, zoals Jordanes volgens Amory zegt (fabulae) (Getica 79), maar van Cassiodorus. En Cassiodorus heeft aangegeven dat hij bij de reconstructie van deze genealogie gebruik heeft gemaakt van geschriften omdat de mondelinge overlevering hem hierbij geen informatie kon verschaffen. Tot slot gaat de passage waarin wordt verteld over de strijd van Filimer en diens Goten met de Scytische groep de Spalen om Oium, |47| en de tocht die de Goten daarna ondernamen naar de uithoeken van Scythia, niet terug op oude Gotische liederen (priscis carminibus) (Getica 28), maar op een werk van Ablabius. |48| Op deze manier kan volgens Amory dus ook niet worden aangetoond dat voor de Getica van een Gotische orale traditie gebruik is gemaakt. Nu schetst Amory echter een te eenvoudig beeld.

Om te beginnen neemt hij Cassiodorus' bewering in de Variae dat hij voor zijn Gotengeschiedenis slechts gebruik heeft gemaakt van geschriften, te letterlijk (zie hoofdstuk 2). We kunnen daarom stellen dat de fabulae in Getica 79 mogelijk wel verwijzen naar een mondelinge bron. Of deze fabulae dan een Tradition betreffen, kunnen we echter niet zeggen. Omdat de Jordanes niet zegt dat de stamboom der Amalen uit de fabulae afkomstig is, zoals Amory beweert, maar dat Gapt volgens de fabulae de eerste van een reeks tot halfgoden uitgeroepen koningen was (zie paragraaf 3.1), kunnen we alleen met zekerheid zeggen dat de naam Gapt in de fabulae werd genoemd. Het is daarom de vraag of Cassiodorus daadwerkelijk Gotische fabulae aangehoord heeft. Zoals gezegd is de naam 'Gapt' voortgekomen uit de naam 'Gaut' en moet de transformatie die de laatste naam heeft ondergaan mogelijk toegeschreven worden aan een Laatlatijnse klankwet (zie paragraaf 3.1). Indien dat zo is, dan lijkt het er op dat de fabulae in het Latijn verteld werden in plaats van in een Germaanse taal. Echter, hoewel het dus betwijfeld moet worden of de fabulae onderdeel waren van een Gotische Tradition, valt het niet uit te sluiten dat zij dat wel waren.

Ten tweede zijn er meer passages waarvan Jordanes aangeeft dat ze teruggaan op een orale bron dan de drie die Amory onderscheidt. Nobert Wagner meent in zijn Getica. Untersuchungen zum Leben des Jordanes und zur frühen Geschichte der Goten |49| dat er nog vier passages aanwijsbaar zijn. |50| Wat betreft een hiervan slaat hij echter de plank mis. In deze passage wordt verteld dat de Goten in oude tijden zongen over voorouders als Eterpamara en Vidigoia (Getica 43). Dat is echter wat anders dan dat Cassiodorus of Jordanes liederen heeft gehoord waarin over de eerste Goten werd gezongen. Hieruit blijkt namelijk alleen dat er ver voor Cassiodorus' of Jordanes' tijd liederen werden gezongen en dat betekent dat zij deze liederen niet beluisterd konden hebben.

In de tweede passage die Wagner onderscheidt, wordt verteld dat door de Goten herinnerd wordt (memorantur) hoe zij onder leiding van koning Berig een overtocht maken van Scandza naar Gothiscandza (Getica 25). Het lijkt er met andere woorden op dat er kennis over het verleden van de Goten bestond, die mensen in hun geheugen meedroegen. Zoals gezegd, echter, is het onzeker of de Goten ooit van Scandza naar Gothiscandza zijn overgestoken (zie paragraaf 3.2). Het is daarom eveneens mogelijk dat hier enkel en alleen sprake is van een verzinsel van een Grieks/Latijns auteur. Ook kan het zijn dat er ooit Goten onder leiding van Berig ergens anders vandaan gemigreerd zijn, en dat een verhaal hierover door bijvoorbeeld Cassiodorus is opgepikt en vervolgens door hem gekwalificeerd is als de allereerste fase van de Gotische omzwervingen. |51| Per saldo moet geconcludeerd worden dat het onduidelijk is of deze 'herinnering' betrekking heeft op een orale bron.

In de derde passage wordt verteld hoe de Gepiden uit de Goten zijn voortgekomen (Getica 94). We kunnen er hier slechts naar gissen waarom Wagner meent dat we met mondelinge overlevering te maken hebben; nergens wordt dat namelijk in de Getica gezegd. Wel wordt verteld wanneer de Gepiden uit de Goten zijn ontstaan; te weten tijdens de bovengenoemde overtocht van de Goten onder leiding van koning Berig. Vermoedelijk meent Wagner dat de ontstaansgeschiedenis van de Gepiden daarom een onderdeel vormde van de herinnering aan deze overtocht. Dat wordt echter niet expliciet in de Getica aangegeven. Het kan daarom evenmin uitgesloten worden dat de positionering van het ontstaan van de Gepiden tijdens de overtocht van de Goten vanuit Scandinavië een vondst is van een klassieke auteur is.

De laatste passage die Wagner onderscheidt, is een passage waarin de oorsprong van de Hunnen uit de doeken wordt gedaan (Getica 121). Wagner neemt blijkbaar aan dat we met een orale bron te maken hebben, omdat Jordanes zegt dat hij deze geschiedenis ontleend heeft aan oude tradities (antiquitas). |52| Maar hoe weten we of antiquitas inderdaad refereert aan een mondelinge overlevering? Evenzeer kan de term betrekking hebben op de literaire traditie.

Buiten de passages die Amory en Wagner onderscheiden, zijn er nog drie interessante passages. Ten eerste wordt ons in de Getica verteld dat ene Dicineus de Goten gelastte zich Capillati te noemen en dat de Goten zich tot op heden zo zijn blijven noemen in hun liederen (suis cantionibus) (Getica 71-72). |53| Dat dit het geval is, moet niet worden uitgesloten. We moeten er echter rekening mee houden, dat er sprake is van een verzinsel van een klassiek auteur. De term 'capillati' is namelijk een term die in de klassieke etnografie vaak gebezigd wordt om mensen uit grensgebieden, soldaten en barbaren mee aan te duiden. |54|

Ten tweede wordt in de Getica verteld hoe tijdens de slag op de Catalaunische Velden (451) een beekje gevuld raakte met het bloed van de gevallenen en dat het beekje daardoor buiten haar oevers trad. Dit verhaal zou afkomstig zijn van de 'ouderlingen' (seniores) (Getica 208). Wil dit zeggen dat Cassiodorus of Jordanes hier gebruik heeft gemaakt van een orale bron? Dat lijkt niet waarschijnlijk, omdat het vertelde een bekende topos uit de klassieke literatuur betreft die terug gaat op Homerus. |55| Het is echter niet uitgesloten dat deze topos deel uit is gaan maken van een orale traditie. Vrijwel geen enkele orale traditie ontkomt namelijk aan de invloed van geschreven materiaal. |56|

Ten derde beweert Jordanes dat de geschiedenis der Goten in de Getica tot het moment vanaf waar de Visigoten en de Ostrogoten apart behandeld worden, verteld is naar de woorden van de maiores (Getica 246). Mogelijk wordt de mondeling overgeleverde kennis van de Gotische ouderlingen bedoeld. Wanneer dat het geval is, dan wil dat zeggen dat ongeveer een derde deel van de Getica afkomstig is uit een mondelinge bron. Het is echter de vraag of we met de Gotische ouderlingen te maken hebben. Evenzeer is het mogelijk dat Jordanes als auteur met maiores zijn voorgangers bedoelde, dat wil zeggen de klassieke auteurs wier werk hij voor de Getica zegt gebruikt te hebben (Getica 3). |57| In de laatste alinea van de Getica (Getica 316), waar Jordanes het ook over de maiores heeft, lijkt hij met de term in ieder geval wel zijn illustere voorgangers te bedoelen. Want hier zegt hij dat hij de geschriften van zijn maiores (scriptis maiorum) heeft gevolgd, en daarmee zal hij niet de geschriften van de Gotische ouderlingen voor ogen hebben gehad. Over het bestaan van dergelijke geschriften is immers niks bekend. |58|

Laten we het bovenstaande eens samenvatten. Uit de vorm van de tekst in de Getica viel niet af te leiden dat er sprake was van het gebruik van orale traditie. Daarentegen hebben we een aantal passages, zeven om precies te zijn, kunnen onderscheiden waarvan de Getica aangeeft of lijkt aan te geven, dat zij gebaseerd zijn op een mondelinge bron en die mogelijk inderdaad ook op een mondelinge bron gebaseerd zijn. Bij een deel van deze passages was het onduidelijk of er verwezen werd naar een (literaire) klassieke bron of naar een Gotische orale bron. In het geval van een andere passage kon de verwijzing naar het gebruik van een orale bron een verzinsel van zijn klassieke auteur. In het geval van weer een andere passage, tot slot, was het de vraag of een zich elders bevindende verwijzing naar een orale bron ook op haar betrekking had. Concluderend kunnen we stellen dat het niet goed te bewijzen is, dat de inhoud van de Getica afkomstig is uit mondelinge bronnen.


inhoudsopgave | vorige | volgendebovenkant pagina


Noten 3.4

46. Amory, People and identity, 296-298.

47. Oium was gelegen aan de Zee van Azow.

48. Amory, People and identity, 296 inclusief de noten 97 en 98.

49. Norbert Wagner, Getica. Untersuchungen zum Leben des Jordanes und zur frühen Geschichte der Goten Quellen und Forschungen zur Sprach- und Kulturgeschichte der Germanische Völker 22 (Berlijn 1967).

50. Wagner, Getica, 65 noot 18.

51. Heather, The Goths, 29.

52. De vertaling van 'antiquitas' met 'oude tradities' heb ik van Mierow. I.p.v. over 'oude tradities' heeft hij het uiteraard over 'old traditions'. Jordanes, De origine actibusque Getarum. Vertaald door Mierow, 38.

53. Terzijde wil ik er hier op wijzen hoe Wolfram met deze passage omgaat. Hij zegt er over: 'We know the name of honor of Gothic freemen from their songs: they were called the "curly-haired or long-haired ones" (capillati).' Wolfram, History, 301. Door zich zo uit te drukken ontstaat bij de lezer eenvoudig het idee dat we inderdaad over deze 'songs' beschikken en dat Wolfram Wenskus' etnogenese-theorie op de Goten terecht heeft toegepast, omdat hij daar in de vorm van liederen hard bewijsmateriaal voor heeft. Feit is echter dat deze liederen helemaal niet aan ons zijn overgeleverd en dat we alleen van het bestaan ervan op de hoogte zijn dankzij het gegeven dat de Getica melding van ze maakt.

54. Amory, People and identity, 345-346.

55. Franz E. Erbig, Topoi in den Schlachtenberichten römischen Dichter (Danzig 1930) 55.

56. Jan Vansina, Oral tradition as history (Madison 1985) 156. Het verschijnsel waarbij orale traditie beïnvloed wordt door geschreven materiaal, wordt ook wel aangeduid met de term 'feedback'. Ibidem, 156 en passim.

57. Mierow vertaalt 'maiores' met 'ancestors', hetgeen voor de tweede interpretatie pleit. Waarom Mierow niet voor een vertaling met 'elders' (ouderlingen) heeft gekozen, is mij onbekend. Jordanes, De origine actibusque Getarum, vertaald door Mierow, 77.

58. Mierow vertaalt 'maiores' dan ook met 'ancestors'. Jordanes, De origine actibusque Getarum, vertaald door Mierow, 100.


inhoudsopgave | vorige | volgende | bovenkant pagina



Webdesign & Layout door CEP Webdesign
CharlesVermeulen.com